-
1 enrobage
enrobage [ãrobbaazĵ],enrobement [ãrobmã]〈m.〉1 (het) omhullen ⇒ (het) bekleden, (het) dekken2 omhulsel ⇒ bekleding, omhulling, dekblad -
2 envelopper
envelopper [ãvloppee]3 omringen ⇒ omsingelen, omsluiten♦voorbeelden:1 je vous l' enveloppe? • zal ik het voor u inpakken?envelopper qn. du regard • iemand lang aankijken♦voorbeelden:v1) omhullen (met), wikkelen (in)2) verhullen, inkleden3) omsingelen
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский